Gitaren, Snaren en de Balans – 1
Gitaren, snaren en de zoektocht naar de beste balans. – Deel 1
Als gitarist heb je het in de eerste fase van je loopbaan vaak niet gemakkelijk om een passend instrument te vinden. Regelmatig wordt mij door beginnende gitaristen de vraag gesteld welke gitaar het beste is om te kopen. Daar is natuurlijk geen eenduidig antwoord op te geven in de vorm van een naam van een merk of bouwer, het is gewoon heel persoonlijk wat goed bij iemand past, afgezien van het budget dat iemand tot zijn beschikking heeft. Bovendien heeft een beginnend gitarist nog een ontdekkingsreis af te leggen en is een goedkope, maar niet slechte gitaar daarbij op zijn plaats. Hij moet nog ontdekken wat hij mooi vindt. Of een gitaar bij iemand past heeft te maken met verschillende aspecten, waaronder een die ik hier specifiek wil belichten, namelijk lichaamsbouw.
Ik bedoel hier niet in eerste instantie de lichaamslengte, al is dat ook van invloed op wat ik hier ga bespreken, maar meer de massa van een lichaam. Er zijn mensen die licht gebouwd zijn en anderen die zwaar gebouwd zijn. Het gaat hier voornamelijk over de massa of het gewicht van de rechter onderarm en -hand samen (en die is bij grote of lange mensen ook meer dan bij kleine mensen).
Op het moment dat een massa in beweging is, heeft deze een bepaalde hoeveelheid kinetische energie. Denk hierbij aan de sloophamer, een grote zware bol aan een ketting die door een kraan heen en weer geslingerd wordt en zo een heel gebouw met de grond gelijk kan maken. De kraan zelf is niet in staat om het gebouw te slopen; als de kraan tegen de muur zou rijden en daar gaan duwen heb je even later een licht beschadigde muur en een kapotte kraan…
Het gaat dus om de massa in beweging.
Je onderarm heeft samen met de hand een massa die kan variëren van ongeveer 1 tot 2 kilo. Wanneer je die massa weet in te zetten door middel van beweging, heb je een veel hoger rendement qua energieverbruik dan dat je het met directe spierkracht doet. Precies zoals bij de sloophamer en de kraan. Dat betekent wel dat je motorische aansturing er ook heel anders uit gaat zien dan dat je dit met spierkracht zou doen. Ik zou bijna zeggen: “daar kan ik wel een boek over schrijven”, maar dat heb ik al gedaan. (In april beginnen we met de video opnames… 🙂
De genoemde massa van 1 tot 2 kilo heeft een passende tegendruk of veerkracht nodig. Wanneer de massa te groot is ten opzichte van de tegendruk van de snaren, zullen de snaren kletteren op de fretten. Er is een verschil van 100 % tussen 1 en 2 kilo, dus we hebben het hier niet altijd over kleine verschilletjes. Zaak is dus om een instrument te kiezen met gepaste tegendruk of veerkracht voor de bespeler. Die zoektocht kan lastig zijn, maar dat is een zoektocht naar een geschikt instrument eigenlijk altijd. Juist deze nieuwe aanwijzing kan je helpen om te voorkomen dat je (wéér) een gitaar koopt die niet bij je past en daarmee wordt het uiteindelijk gemakkelijker.
Nu we het toch hebben over zaken waar je op kunt letten bij de aanschaf van een gitaar volgt hier een lijstje met punten die je goed van pas kunnen komen. Ik zal ze een voor een behandelen met de nodige uitleg.
1. De combinatie van de snaren met het instrument.
2. De afstelling en materiaal van de beentjes.
3. Is het instrument handgepolitoerd of gespoten met cellulose lak en hoe kan ik dat zien?
4. Is het een grote of kleine mensuur en klopt die met de lengte van mijn lichaam?
5. Is het instrument licht of zwaar?
6. Is het een ceder of een fichte bovenblad?
7. heeft de houtnerf van het bovenblad een regelmatig patroon?
8. Liggen de nerven dicht bij elkaar of ver uit elkaar / hoeveel nerven (jaarringen) heeft het bovenblad?
9. Heeft dit instrument de juiste tegendruk of veerkracht voor mij?
1. De combinatie van de snaren met het instrument.
Als je een gitaar in je handen krijgt weet je vaak niet welke snaren er op zitten en hoe lang ze er op zitten. De snaarspanning is hier erg belangrijk. Het gaat over de delicate balans tussen het instrument en de snaren binnen de marges van het spanningsgebied waarbinnen het instrument goed functioneert. Dat is een waarde die nergens in de beschrijving staat maar voor mij van doorslaggevend belang is. Er is een optimale snaarspanning voor elk instrument en die zal steeds proefondervindelijk onderzocht moeten worden. Ik doe dat zelf als volgt: Ik neem een standaard snaar waarvan ik de spanning goed ken: D’addario J45, de meest reguliere standaard normal tension snaar. Als die set op de gitaar zit (liefst een of twee weken) ga ik spelen en daarbij laat ik de gitaar zoveel mogelijk vibreren; ik beweeg mijn duim van onder naar boven over de snaren op een soepele manier, waarbij ik voornamelijk de massa van mijn arm gebruik in plaats van spierkracht. Ik “gooi” als het ware mijn arm een beetje omhoog. Dan luister ik en VOEL ik met mijn lijf de trilling van de gitaar. Dat probeer ik zo goed mogelijk te onthouden. Dan draai ik alle snaren een halve toon lager en doe dan hetzelfde. Het is de combinatie van geluid en gevoel van de trilling die je een idee geeft over de verandering. Bij het ene instrument zal het meer gaan trillen, soepeler gaan klinken en voelen en bij het andere zul je juist een soort van verstijving of verdoving ervaren. Dit is een vaardigheid die je overwegend niet in één keer beheerst, maar met wat oefening zal het beter gaan.
Dan draai ik de snaren weer op de juiste toonhoogte en doe de test opnieuw, just to make sure…
Vervolgens draai ik de snaren een halve toon omhoog. Dat kan wel voor eventjes, maar doe het rustig aan; nog de gitaar, nocht de snaren worden er echt blij van, al moeten ze er wel tegen kunnen.
Ook dan doe ik dezefde test en voel of de gitaar meer of minder gaat trillen en of hij soepeler of stijver gaat klinken. Dan heb ik een beter idee over de benodigde spanning van dat instrument.
Vroeger (jaren 80) was het een schizofrene wereld tussen de gitaarbouwers, de snaarfabrikanten en de veronderstelde waarheden die werden geloofd door de gitaristen. Ieder had zo zijn eigen idee over de waarheid en had niet goed in de gaten waar de schoen wrong.
Mijn herinnering uit die tijd is dat snaarfabrikanten steeds strakkere snaarspanningen op de markt brachten en het algemene geloof was toen: “Strakker is beter!”
Ik kwam er zelf steeds achter dat de instrumenten die ik in handen kreeg daar helemaal niet beter van gingen klinken, maar juist vaak slechter. De tijdelijke euforie door de helder klinkende bassen (gewoon omdat ze nieuw waren) vertroebelde de werkelijkheid van een in zijn totaal stijver klinkend instrument. Een Finse snaarfabrikant genaamd “Chorus” bracht daar eind jaren 80 plotseling verandering in: deze maakte bronzen flamenco snaren met een lage spanning die tot op de dag van vandaag onovertroffen zijn. Helaas is het merk ter ziele, de fabrikant heeft de enorme pech gehad dat er een partij melodiesnaren vals bleken te zijn. Die heeft hij teruggenomen en om tijd te besparen heeft hij snel ergens anders melodiesnaren gekocht en de slechte snaren daarmee vervangen. Of de leverende fabrikant het wist, zullen we waarschijnlijk nooit weten, maar ook deze partij bleek vals te zijn. Deze tweede klap is het bedrijfje nooit te boven gekomen en de snaren zijn nooit meer gemaakt. Ik heb indertijd van wijlen gitaarbouwer Alex van der Horst (Alejandro, die verbleef steeds zes maanden per jaar in Scandinavië en kende de directeur van Chorus) begrepen dat de fabrikant nog de spinmachines voor de bassen in zijn garage had opgesteld om nog eventueel verder te kunnen, maar de geleden schade bleek te groot en moesten we het weer met de andere merken doen.
In de jaren 90 is er een betere overeenstemming gekomen tussen de snaarfabrikanten en de gitaarbouwers wat betreft de snaarspanning en wel aan de kant van de gitaarbouwers. Mijn gitaren (Alejandro, Gerundino en José Morales) stamden allemaal nog uit de jaren 80 en hebben dus nog low-tension snaren nodig om te kunnen grommen en gillen.
2. De afstelling en materiaal van de beentjes
Als kind van tien jaar vond ik het al geen enkel probleem om de beentjes van mijn gitaar zódanig bij te stellen zodat het voor mij klopte. Dat ging natuurlijk niet meteen goed, ik heb vaak de snaren te optimistisch zó laag gezet dat ze over de hele gitaar kletterden en rammelden. Daarvan geleerd ben ik wat voorzichtiger geworden, maar het verdient alle aandacht om de beentjes goed af te stellen. Toen ik in 1987 mijn Gerundino kocht, bleek het beentje op de hals te hoog en erger nog: de afstand tussen de snaren was slordig bepaald en daardoor ongelijk! Ook al was dit een topklasse gitaar, dat bleek dus geen garantie voor de zorgvuldigheid waarmee het beentje gemaakt was en waarvan we eigenlijk als vanzelfsprekend zouden mogen verwachten dat zoiets in orde is.
Het beentje op de hals dient zo laag mogelijk te staan zonder dat het de snaren laat aanlopen tegen de eerste fret. Voor het beentje op de brug geldt eigenlijk hetzelfde, al is het niet helemaal verboden om de snaren van een flamencogitaar iets te laten rammelen bij een krachtige aanslag. Een belangrijk criterium voor mij is dat de bewegingsvrijheid van de snaar niet beperkt wordt door een te laag afgesteld beentje, daarmee doe je het instrument ernstig te kort in een van haar belangrijkste kwaliteiten: het maximale volume en daarmee de dynamiek.
Wat het gebruikte materiaal betreft, veel goedkope beentjes zijn van plastic. Dat vind ik niet zo’n goed idee. Je kunt voor een klein bedrag gewoon beentjes kopen van been. Vroeger werd ivoor gebruikt, maar dat mag natuurlijk al lang niet meer. Been is een uitstekende vervanger en gemakkelijk te bewerken met vijl en schuurpapier zodat je het kunt vormen naar je eigen inzicht.
– Einde deel 1 –
Ruud Stoop