* Historisch overzicht

In dit blad Mundo Flamenco presenteren we een nieuwe rubriek over de flamencogitaar. Nederland en België tellen ruim voldoende gitaristen om dit te rechtvaardigen. Niet alleen het aantal gitaristen, maar ook het kwaliteitsniveau dat ondertussen is verworven. Er zijn vakkundige flamencogitaristen uit onze Lage Landen die ook in Spanje terecht respect afdwingen en daar mogen we best trots op zijn. Flamencogitaar is nou niet bepaald de eenvoudigste vorm van gitaarspelen en als je het niet hebt meegekregen in je opvoeding, heb je een flinke klus voor je kiezen als je goed wilt worden.

Wat is er nou toch zo bijzonder aan deze kunstvorm die bij zovelen van ons het hart sneller doet kloppen en die sommigen er zelfs toe brengt om hun hele leven in te richten rondom die flamencogitaar? Wie het weet mag het zeggen, ik kan zelf enkel maar over mijn eigen ervaring vertellen. Ik speelde al gitaar sinds mijn tiende jaar. Toen ik zeventien was, zag ik voor het eerst een flamencogitarist optreden en vanaf de eerste noot werd ik meegevoerd in een roes. Het was de totale identificatie met die muziek op het diepste zielsniveau. Het gevoel was onbeschrijfelijk; daar was ik totaal weerloos tegen. Het is een ervaring die je niet met woorden kunt overbrengen, slechts iemand die het ook ervaren heeft, zal zich erin herkennen. Ivo Hermans spreekt in zijn boek Duende over ‘donkere tonen’ die als magie uit de radio klonken en zich volledig onderscheidden van al het andere.
De zigeuners zeggen dat het in hun bloed zit. Ik vat dat op als een metafoor, maar je kunt denk ik wel zeggen dat het in je genen aanwezig is, al kunnen we dat nog niet bewijzen. Degene die het meedraagt, zal het ook ogenblikkelijk vanaf het eerste moment herkennen, zonder dat het is meegegeven in de opvoeding. Ik denk dat het bij de zigeuners soortgelijk is; enkel, zij hebben het allemaal wel meegekregen in de opvoeding, dus dan wordt het moeilijker te onderscheiden wie van hen met dat flamenco-gen geboren is en wie niet.
Om deze rubriek een waardig en compleet karakter te geven, wil ik beginnen met een overzicht in vogelvlucht van de geschiedenis van de flamencogitaar, zowel het instrument als zijn bespelers. Aan degenen die dit al lang kennen mijn excuses, het is bedoeld voor de mensen die dit nog niet wisten.

Het instrument
Voor de geschiedenis van de flamencogitaar gaan we zo’n 150 jaar terug in de tijd, naar het moment waarop in Spanje Antonio de Torres de basis legde voor de hedendaagse klassieke en flamencogitaar. Zonder hem zaten we nu nog op een luit te tokkelen en gezien de immense populariteit van de gitaar in al zijn verschijningsvormen zou dat wel heel erg jammer zijn geweest. Laten we deze man erg dankbaar zijn voor zijn werk. Antonio de Torres leefde van 1817 tot 1892 en in het laatste gedeelte van zijn leven maakte hij zijn beste instrumenten.
De klassieke gitaar was eigenlijk de standaard. Het waren de dure, exotische houtsoorten die het instrument zijn kwaliteit gaven en deze gitaren werden vooral bespeeld door mensen die dat ook konden betalen. Het was in die tijd niet alledaags dat iemand een instrument kon bespelen, daar had je tijd en geld voor nodig en dan zat je al gauw bij de beter gesitueerden en niet bij het plebs. Daarnaast waren er de zigeuners die ook gitaar wilden spelen om hun eigen gezang en dans te begeleiden. Hun energieke manier van spelen week dermate af van de ‘klassieke’ manier, dat een gitaar in hun handen niet zo lang te leven had. De klankkwaliteit was ook van minder belang dan bij de gegoede burgerij en al gauw werden er minder dure instrumenten gemaakt van goedkopere en lokale houtsoorten zoals cipres en ceder. Deze instrumenten waren niet bij voorbaat bedoeld als ‘flamencogitaar’, maar dat zijn ze eigenlijk vanzelf geworden. Ze kostten toen gewoon minder geld; dat was het belangrijkste voor de zigeuners.
In het begin werd er heel primitief gespeeld, enkel wat eenvoudige akkoorden met ongeletterde benamingen: het A-akkoord kreeg de naam por medio, wat betekent: ‘in het midden’, en het E-akkoord noemde men por arriba, wat betekent: ‘bovenaan’. Dit is tekenend voor de eenvoud en ongeletterdheid van de zigeuners uit die tijd.

De belangrijkste gitaristen
In 1880 werd in Madrid Ramón Montoya geboren. Deze jongeman uit een zigeunerfamilie die in vee handelde, begon al op jonge leeftijd met gitaar spelen en hij bleek een bijzonder talent te hebben. Hij is in staat gebleken om uit het ongepolijste begeleidingsspel een aantal gedefinieerde thema’s te destilleren die de grondslag zijn geweest voor het gehele flamencogitaarspel. Geen enkele flamencogitarist kan het zich om die reden ook permitteren om dit materiaal niet goed te bestuderen.
Hij werd al gauw bijgestaan door nog een zigeuner: Niño Ricardo. Deze leefde van 1904 tot 1972 en heeft op zijn beurt een enorme bijdrage geleverd aan het flamencogitaarrepertoire. Als traditioneel flamencogitarist heeft Paco Peña in 1987 een cd uitgebracht waarop hij de stukken van deze twee gitaristen speelt, als eerbetoon aan deze grondleggers. Als je luistert naar de oude, originele opnames van deze twee artiesten, valt direct op dat het geluid van de gitaar zoetig en zacht klinkt. Dat is het geluid van de darmsnaren waar toen nog mee gespeeld werd.
De derde held aan het firmament is Sabicas. Hij leefde van 1912 tot 1990 en zijn bijdrage is voornamelijk virtuositeit en een goed gedefinieerd ritme. Daarnaast had Sabicas het bijzondere muzikale talent om elke toon te laten zingen op zijn gitaar. Ik ken geen enkele gitarist die dat zo mooi doet.
Dan komen we op bekender terrein, Paco de Lucía. (geboren 1947). Goede wijn behoeft geen krans, zegt men wel eens, maar hier moet ik toch echt wat over zeggen. Paco de Lucia is de allergrootste onder de groten. Deze man heeft het onmogelijke waargemaakt: hij heeft de grootste revolutie ontketend die de flamenco ooit gekend heeft en is zichzelf daarna blijven vernieuwen. Zijn grootste schepping (wat mij betreft) is de lp Almoraíma uit 1976. Als je je goed realiseert wat er tot aan dat moment gemaakt was aan flamencomuziek, dan begrijp je dat deze plaat insloeg als een bom. Er was nog nooit iets gemaakt wat ook maar in de verste verte kon tippen aan de kwaliteit en genialiteit van deze productie en elke flamencoliefhebber zou deze plaat in zijn bezit moeten hebben. Gelukkig is hij gewoon op cd verkrijgbaar. Leuk detail vind ik dat deze lp in Nederland is opgenomen.
De laatste schepper in de reeks is Vicente Amigo. (geboren 1967) Ik neem aan dat we die ook allemaal kennen. Vicente brengt een totaal nieuw geluid: helder, lieflijk, zeer virtuoos en swingend, variërend van snoeihard tot fluisterzacht en het kan ongeneeslijk romantisch en melancholiek zijn. Met name zijn dynamiek is echt ongelooflijk. Helaas wordt deze bijzondere kwaliteit van hem met een bijna cynische dosering gewurgd door de hightech compressor-limiters in de opnamestudio’s en blijft er in verhouding een lauw volumeverschil over tussen hard en zacht. Het is net zo frustrerend als wanneer je op de kermis je woede wilt koelen op de Kop van Jut met een grote opblaasnephamer van plastic.
De eerlijkheid gebiedt mij om nog twee grootheden op te noemen, en al staan zij iets minder hoog op de schaal van grote scheppers, ze hebben op hun manier een belangrijke bijdrage geleverd. Het zijn Mario Escudero en Manolo Sanlúcar. Mario Escudero leefde van 1928 tot 2004 en heeft veel bijgedragen als gitarist. Hij was een minder scheppende god dan de hierboven genoemde, maar hij verdient toch een ereplaats in deze galerij. Dat geldt ook voor Manolo Sanlúcar (geboren 1945). Deze man heeft zo verschrikkelijk hard moeten knokken voor zijn niveau, om te beginnen al zijn probleem dat hij nou niet bepaald met ideale gitaarhanden geboren is en dat geldt minstens zoveel voor zijn nagels. Hij heeft erg vindingrijk moeten zijn om dat op te lossen. Het is continu hoorbaar in zijn spel. Manolo heeft veel gemaakt en lang niet alles van hem is even mooi of interessant, maar er zijn twee platen die echt weergaloos goed zijn: Sentimiento uit 1976 en Tauromagia uit 1988. Daarmee bewijst hij over een stuk scheppingskracht en -kwaliteit te beschikken die mij telkens weer diep in mijn flamencohart raakt.
Hiermee wil ik dit eerste gedeelte afsluiten. Natuurlijk waren en zijn er nog vele geweldig goede gitaristen die ik niet genoemd heb, maar dan zou het een heel boekwerk worden. Wat ik hier heb neergezet is de rode draad van de grootste scheppers in chronologische volgorde van het allereerste begin tot de dag van vandaag. Gelukkig leven we in een tijd waarin we alles vast kunnen leggen voor het nageslacht en we kunnen nog steeds genieten van de oude meesters en de huidige meesters. Vol verwachting klopt ons hart omdat er nieuwe meesters zullen verschijnen. Wellicht loopt er al een op de kleuterschool “Olé!” te roepen…

Ruud Stoop