* Jerez de la Frontera

Ik ben niet vaak in Jerez geweest, maar wel voldoende om er een hele bijzondere en indrukwekkende ervaring voor het flamenco-leven op te doen.

Het verhaal begint hier in Nederland. We spreken hier eind jaren tachtig. Ik studeerde nog aan het Rotterdams Conservatorium en de Bijenkorf had een aantal Spaanse themaweken ingelast. Om dit alles nog meer op te fleuren was de flamencoafdeling van het conservatorium benaderd met de vraag of er gitaristen konden worden geleverd.
Ik werd al gauw naar voren geschoven als geschikte kandidaat en heb toen een aantal dagen mijn kunsten mogen vertonen tussen de Spaanse artikelen die hier in Nederland gesleten moesten worden.
Tijdens een van die speeldagen in Rotterdam ontmoette ik een ingehuurde sherryschenker, Pepe Fernandez. Een erg aardige man van een jaar of dertig. We raakten aan de praat en hij vertelde dat hij was uitgezonden door het Consejo Regulador de Vinos de Jerez. Hij sprak alleen maar Spaans en had daardoor moeilijk contact met zijn omgeving. Ondanks dat hij met grote regelmaat naar vele landen over de hele wereld werd uitgezonden, had hij nooit de moeite genomen om engels te leren. Het kwam altijd wel goed had hij ondervonden.
Hij logeerde in het Savoy hotel in Rotterdam en ik stelde voor om een avond af te spreken. Ik nodigde hem bij mij thuis uit en we spraken over Spanje, Sherry, Flamenco, Jerez en Córdoba. Ik vertelde hem over Vicente Amigo. Die was op dat moment net aan het doorbreken in Spanje en Pepe had al wel eens van hem gehoord. Maar de grote verrassing kwam voornamelijk toen ik de eerste plaat liet horen waar Vicente el Pele begeleidde. El Pele was voor hem een enorme ontdekking. Hij was helemaal verrukt over deze bijzondere zanger en zijn eigen karakteristieke stijl van zingen. Ik heb hem toen een cassettebandje meegegeven. Dat zou hij in Jerez aan al zijn vrienden laten horen, want daar kende nog niemand deze Pele uit Córdoba.
Hij gaf mij zijn adres en drukte me op het hart dat ik zeker bij hem langs moest komen als ik in Jerez kwam. Ik beloofde hem dat ik dat zeker zou doen.
Die volgende zomer was het zover. Ik had in Córdoba tijdens het Festival de la Guitarra de danscursus van Raúl begeleid en ieder vertrok weer richting huis. Ik was nog niet helemaal klaar met de reis van dat jaar voelde ik en heb een treinkaartje naar Jerez gekocht. Uiteindelijk belandde ik in het flatgebouw waar Pepe met zijn gezinnetje woonde, in een buitenwijk van de stad. Hij was erg verrast, ik had natuurlijk niets aangekondigd. Let wel, hij had daar niet eens telefoon, ik had hem dan een brief moeten sturen om hem te verwittigen en met het tempo waarin de Spaanse posterijen in die tijd werkten zou de vakantie al voorbij zijn voor ik antwoord had.
Zijn woning was te klein om mij logeerplaats te bieden. Hij woonde daar met zijn vrouw en zijn zoontje in een piepklein flatje, dus hij bracht mij naar een betaalbaar hostal in het centrum van Jerez.

Dezelfde avond spraken we af en ik leerde zijn broer kennen, Fernando. Een aardige maar gekwelde man met een slepend been van de kinderverlamming. Hij had een klein werkplaatsje waar hij schoenen herstelde. Het bestond overwegend uit het verzolen van voornamelijk damesschoenen met vlijmscherpe stilettohakken en hij deed dat met een continue gedrevenheid die me fascineerde. Dat werk kon hij zittend doen en daarmee verdiende hij zijn peseta’s. Daarnaast was er nog de beste vriend van Pepe, Paco el Maestro. Hij was schoolmeester, een grote vriendelijke en open man met een gulle lach. Hij was intelligenter dan de gemiddelde Spanjaard had ik al snel in de gaten. Maar goed dat hij schoolmeester is geworden.
We zagen elkaar vrijwel elke dag. Pepe nodigde me uit om mee te gaan naar zijn baas, de directeur van het Consejo Regulador de Vinos de Jerez. Bedenk wel, dat is het absolute Walhalla van de sherry. Eveneens een vriendelijke, gastvrije man met grijs haar. Hij gaf me een rondleiding door het majestueuze gebouw en ik heb daar hele bijzondere houten vaten gezien, gesigneerd door beroemde mensen van over de hele wereld. Ik zie nog het prachtige houtsnijwerk en de mooie kleuren op de vaten geschilderd. Het was een indrukwekkende belevenis. Ik zag overal de bekende namen als Pedro Domeq, Gonzales Byass, Sandeman en Osborne. De sherry werd natuurlijk bij een constante temperatuur bewaard, want dat zou anders fatale gevolgen hebben voor de kwaliteit.
Na de rondleiding gingen we naar zijn kantoor, want van al dat praten had hij dorst gekregen. Pepe vertelde me dat ik daar zou gaan proeven wat volgens hem de allerbeste sherry was.
Ik nam een gepaste eerbiedwaardige blik aan bij het horen van deze aankondiging en was voorbereid op een wellicht minder bekende Spaanse naam van een zeer bijzondere en exclusieve sherry die absoluut op kamertemperatuur gedronken moest worden. Het gaf het gevoel van de openbaring van een groot geheim; ik bevond mij daar tenslotte in het heilige der heiligen.
Eenmaal aangekomen in het kantoor liep hij naar de kast, haalde er drie glazen uit en tot mijn verbazing rukte hij de deur van de koelkast open en pakte er een fles uit. Terwijl hij de glazen inschonk zei hij met een vette glimlach: Williams and Humbert. Die vind ik het lekkerst. Ik zag een gouden tand fonkelen in zijn mondhoek.
Ik was zwaar geshockeerd. Alles wat ik in andere bodega’s had geleerd bij andere rondleidingen werd hier met voeten getreden. Dit was vloeken in de kerk. Niks kamertemperatuur, niks recht van het vat of acclimatiseren, gewoon uit de fles en uit de koelkast en met een vette Engelse naam er op.
Het was inderdaad erg lekker, dat moest ik toegeven. Ik had het alleen niet zo verwacht.
De volgende dag was het zaterdag en Pepe had met Fernando en Paco afgesproken om mij mee te nemen naar een van de twee zigeunerwijken van Jerez, el Barrio Santiago.
Ik besloot mijn nieuwe Gerundino gitaar mee te nemen, maar dan wel in de kofferbak van de auto van Paco. Zolang ik bij hun was kon er niks gebeuren. Daar vertrouwde ik dan maar op. Ik vond het wel spannend, ik heb natuurlijk in Córdoba wel met zigeuners te maken gehad, maar daar heb je niet twee hele wijken in de stad waar alleen maar zigeuners wonen. Ik had van de Flamencoloog Augustín Gomez ook al begrepen dat Jerez een erg racistische cultuur heeft, in tegenstelling tot Cádiz dat er vlak bij ligt.
We reden naar een bar, los Juncales. Het was augustus en de Levante (hete oostenwind) kon het opjagen tot verzengend heet overdag, en ook ’s avonds wilde het maar niet afkoelen. Buiten voor de deur zat en stond een aantal getinte en gegroefde koppen rustig de stille hitte uit te zitten met donker en licht gekleurde verkoelende drankjes binnen handbereik. Deze deden mij vooral veel alcohol en ijsklonten vermoeden. Een zijwaartse blik was voldoende om ons te laten weten dat ze ons gezien hadden. We konden niet meer terug.
We parkeerden de auto ongeveer twintig meter van de deur. We stapten rustig uit en mijn drie begeleiders begroetten de aanwezigen. Ik bestudeerde het ritueel vanuit mijn ooghoek, ik wilde niet uit de toon vallen. Een van de aanwezigen leek een soort van vergroeid te zijn met zijn barkruk. Hij was een beetje gedrongen en bij de slechte verlichting was het niet goed zichtbaar waar zijn lichaam ophield en de barkruk begon. Hij had de rimpels en spleetoogjes van Charles Bronson en toen ik me aan hem voorstelde glimlachte hij en met een zwaar Jerezaans accent lispelde hij hees: “José”. Hij was flink in de olie en genoot daar zienderogen van. We gingen zitten en werden al snel voorzien van drank met veel ijsklonten en alcohol.
Pepe kon zijn mond niet lang houden en na een paar minuten klapte hij al: Hij kan flamencogitaar spelen!
De koppen richtten zich van alle kanten op mij en ik keek Pepe nog verbaasd aan en besefte toen dat het ging gebeuren. Voor het blok gezet in het hol van de leeuw…. maar ja, dit was toch ook wat ik wilde?
Ik besloot het gewoon maar aan te gaan en de gevolgen voor mijn rekening te nemen. Ik was nu zóver gekomen en wilde niet terugkrabbelen.
Het was José die begon. Hij wilde Siguiriyas zingen. Gelukkig, Siguiriyas was door zijn eenvoud voor mij goed te begeleiden, dus daarmee kwam ik wel weg. Het liep allemaal goed en José had het steeds meer naar zijn zin. Maar toen gebeurde het:
De eigenaar van de kroeg heete Miguel, een jongeman van eind twintig, zwart krullend haar en een glasheldere blik in zijn ogen. Zó helder dat ze in mijn herinnering blauw waren, maar dat klopt waarschijnlijk niet. Hij vertelde me dat hij flamencodanser was en ooit eens met Curro Vélez met Fiesta Gitana was meegereisd. Hij wilde Soleares zingen. Dat was al weer een grotere uitdaging voor mij, gewoon omdat Soleares véél meer varianten kent dan Siguiriyas. Ik kon natuurlijk geen nee zeggen en begon rustig een inleiding te spelen. Na een aantal goed gedefinieerde compassen en een falseta maakte ik de opening voor de zang door markerend af te sluiten. De formule werkte en zijn lichaam begon te reageren! Hij richtte zich op en sloot zijn heldere ogen terwijl hij inademde om de eerste stoot te geven.
Wat toen volgde is bijna niet te beschrijven, maar ik zal een poging wagen. Zijn stem bleek al even helder als zijn ogen, en al spelende voelde ik voor het eerst in mijn leven wat Soleares eigenlijk is. Deze man had het compás tot in de binnenkant van zijn botten zitten. Elk woord, elke zin, elke variatie en stembuiging was zó helder gedefiniëerd en authentiek dat ik me opgetild voelde en mijn gitaarspel kreeg een vloeiend karakter dat ik alleen nog maar bij anderen had gehoord. Dit was Soleares tot in elke vezel. Dit was thuiskomen in een flow met een hemels gemak, waarbij elke gedachte oploste in het niets. Ik hoefde me alleen maar mee te laten voeren op zijn stroming en mijn handen gingen als vanzelf hun weg. Er was alleen nog maar muziek.
Als “duende” bestaat, dan was hier duende. Er was geen tijd meer voelbaar en ik weet niet hoe lang dit heeft geduurd, maar het was eigenlijk één lang moment.
Ik begreep dat dit ergens ook de omgekeerde wereld was; een gitarist hoort de zanger te dragen, maar hier droeg de zanger de gitarist, en hoe!
Met alle respect voor de zangers in Córdoba uit die tijd, met uitzondering van el Pele was er niemand die in de buurt kwam van deze jongeman, die eigenlijk danser was, niet eens zanger.
Hiermee bekroop mij een gevoel van diepe nederigheid en respect, een van de belangrijke momenten in mijn leven, omdat ik toen weer wist dat ik nog heel veel te leren had, of beter gezegd, áf te leren.
We werden afgebroken door een naderende politiewagen, waarbij twee agenten op uiterst voorkomende en verontschuldigende toon vertelden dat er mensen hadden geklaagd over de muziek. Ook daar golden de gemeenteverordeningen dat er na tien uur geen herrie mag worden gemaakt op straat, duende of niet.

Dit is mijn herinnering aan mijn reis naar Jerez. Een bijzondere plaats waar ik zowel de ontnuchterende koelkast van Williams en Humbert heb meegemaakt als de betoverende Soleares van Miguel die mij dieper raakte dan mijn ziel in dit aardse leven had gevoeld.

Ruud Stoop