* Wie begrijpt wie?
Wie begrijpt er nou eigenlijk wie, in het gitaar onderwijs en in de flamencofusion.
Onlangs kwam ik weer in een situatie waarbij ik me tot in het diepst realiseerde hoe het zit: Wie begrijpt er nou eigenlijk wie?
Zowel voor als tijdens mijn verblijf in Spanje en nog jaren daarna heb ik veel met gitaaronderwijs te maken gehad. Ik kreeg gitaaronderwijs vanaf mijn tiende jaar tot mijn dertigste(!) Vanaf mijn vierentwintigste ben ik zélf onderwijs gaan geven. Dat vond ik erg leuk om te doen. Ik vond als kind al geen goede aansluiting met het gangbare onderwijssysteem en heb me niet erg gelukkig gevoeld in de schoolbanken. Het was zó erg dat ik niet kon begrijpen dat iemand graag onderwijzer of leraar aan een school wilde worden. En tóch ben ik leraar geworden. Weliswaar niet aan een een reguliere school, want ik heb mijn eigen school ontwikkeld. Daarmee kon ik goedmaken wat er mijns inziens vroeger zo fout ging.
Er wordt maar steeds op de leerlingen ingehamerd dat ze goed op moeten letten. Daarin ligt de gedachtengang verscholen dat de leerling de leraar moet begrijpen. Dat is volgens mij een vertekening van het geheel. Natuurlijk is het einddoel dat de leerling de inhoud van de boodschap van de leraar begrijpt, maar daaraan voorafgaand zie ik een cruciale rol voor de leraar.
Is het niet zo dat de leraar eerst de leerling moet begrijpen zodat hij zijn uitleg zódanig kan doen dat de leerling het kán begrijpen?
Met name in het flamenco onderwijs in Spanje heb ik dit gebrek sterk ondervonden. Het blijkt voor de Spanjaarden erg moeilijk te zijn om te begrijpen wat een buitenlander wel en niet weet en dan wordt het erg moeilijk om iemand iets te leren. Het is niet gemakkelijk om je jas op te hangen als je niet weet waar de kapstok is. Nu is het onbegonnen werk om de Spaanse leraren op te gaan voeden, dat zou mooi zijn, maar laten we daar niet op wachten. Er is iets dat wij zélf kunnen doen en met de huidige media is dat goed te doen, zij het met enige sturing wat betreft de selektie in de enorme hoeveelheid aan materiaal dat aangeboden wordt.
Wat is de basis die een flamencogitarist nodig heeft die als kapstok kan dienen voor een Spaanse leraar? Wat kun je doen om je goed voor te bereiden?
Het antwoord is: luisteren naar de oude meesters.
Ramon Montoya (en niet Carlos Montoya), Niño Ricardo, Sabicas, Mario Escudero, Paco de Lucía (tot Almoraima) en zéker iemand als Paco Peña. Paco heeft als een van de weinige gitaristen nog veel materiaal op de plaat gezet dat erg autenthiek is. Over het algemeen wordt dat niet gedaan, het wordt als algemene kennis beschouwd dat je de originele versies kent van de muziek en degene die een plaat maakt gaat natuurlijk een variant maken op dat origineel. Dat heeft geresulteerd in een situatie waarbij het origineel nauwelijks meer te vinden was op enig medium in de winkel. Ik heb zélf de vreemde ervaring gehad in Spanje dat iedereen de originele standaardversie kende van bijvoorbeeld een dans als Alegrías en daaraan refereerde, terwijl ik die nog nooit had gehoord en ik die ook niet in de winkel kon vinden. Ik heb me toen gerealiseerd dat ik op de eerste plaats een flinke luisterachterstand had, maar dat het ook niet gemakkelijk was om tóch aan die juiste informatie te komen. Pas in de jaren tachtig zijn mensen zich nog nét op tijd druk gaan maken om oude meesters op te nemen. Daar zijn prachtige voorbeelden van als de opnames van het Franse label “Chant du Monde” en de Magna Antología del Cante Flamenco. Die hele situatie is nu anders, met de komst van het Internet en zéker met youtube is er een schat aan informatie togankelijk geworden voor iedereen. Zóveel zelfs dat we eigenlijk een soort gids moeten hebben wat nou goed en minder goed is, want daar wordt vanuit het medium geen onderscheid gemaakt; de platte struktuur van youtube geeft iedereen dezelfde kans en dat kan voor een beginneling erg lastig zijn.
Vicente Amigo heeft in een interview in de voorloper van dit blad de “Aficionao” benadrukt dat het luisteren en goed bestuderen van de oude meesters écht heel belangrijk is. Hij zegt: “Ik luister veel naar de oude generatie. Daar haal ik de basis vandaan. Ik wil niet afwijken van het rechte pad van flamenco.” Ik zelf deel die mening. Je kunt aan iemands spel “voelen” of de basis aanwezig is. Deze verbinding met het oergevoel in de flamenco kan niet gekunsteld worden, noch geveinsd. De fusie die rond 1980 geintiëerd is door Paco de Lucía met de jazz wereld heeft aan de andere kant van de streep muzikanten in de richting van de flamenco getrokken. Dat heeft geresulteerd in Jazzmuzikanten die flamenco spelen en wat mij betreft is dat een twijfelachtige situatie die vaak niet goed uitpakt. Ik mis daar de verbinding met het oergevoel in de flamenco en ik ben van mening dat de groei of evolutie in de flamenco vanuit de flamenco zélf moet komen en niet dient te ontstaan door middel van een vermenging van iets anders dat al bestaat. Zéker met jazzmuziek vind ik het een ronder en meer mellow resultaat geven, en voor mij is flamenco nooit rond en mellow. Flamenco is puntig, krachtig, scherp en de swing die flamenco heeft is van een hele andere sfeer dan die uit de jazzmuziek. Daarin verschillen precies de twee opeenvolgende produkties van Paco de Lucía: “Almoraima (1976)” en “Solo Quiero Caminar (1981)” De eerste is een sublimering van alles wat Paco in zijn leven heeft gedaan en is daarme een mijlpaal in zijn carrière en de hele flamencogeschiedenis, en de tweede is een versmelting met jazzmuziek, duidelijk geïnspireerd op de samenwerking met Al Di Meola en John McLaughlin, het begin van een nieuwe zoektocht. Vele jaren later in deze zoektocht heb ik eigenlijk nog maar één goed muzikaal huwelijk kunnen ervaren met flamencomuziek en dat is met funk. Het is de Spaanse groep Ojos de Brujo die dit doet. Het is een verbinding waarbij de puntigheid, de kracht en de swing van de flamenco een enorme boost krijgt. Het ritme is weer vlijmscherp en niet rond en mellow. Het was voor mij een verademing om dat te horen en ik weet nog hoe blij ik er van werd. Ik mag mezelf dan wel eens neerzetten als iemand die zeer traditioneel is, hieruit blijkt dat het niet dogmatisch is; zolang het de goede kant op swingt ben ik blij!
Ik wil hier tevens aantonen dat bij fusion een struktureel probleem optreed dat in eerste instantie een verarming van de mogelijkheden oplevert: Als je flamenco met een andere muzieksoort zoals pop, jazz, rock of klassiek wilt mengen, dan zie je het volgende: er is een gedeelte van beide muzieksoorten dat overeenkomt en een ander gedeelte waarin ze verschillen. Dat laatste is meestal het grootst en dat kun je goed begrijpen als je de basiselementen van de meeste flamencostijlen bekijkt: de toonsoort en het ritme. De toonsoort is er een die nog het meest op frygisch lijkt (meest karakteristieke is dat de halve toonsafstand meteen onderin de toonladder ligt) en de maatsoorten zoals soleares, bulerias, siguiriyas, seviilanas, etc. komen geen van allen voor in de westerse muziek. Dus alleen al met de basisingrediënten kom je al flink in de moeilijkheden. Als je wilt samenspelen zoek je natuurlijk naar overeenkomsten. Sommige mensen denken dat twee muziekstijlen met elkaar verbinden een optelsom is van mogelijkheden, maar dat is een vergissing, het is een aftreksom waarbij enkel de overeenkomsten die overblijven het gebied vormen waarbinnen beide muzikanten zich kunnen bewegen. Dat is dus voor beide partijen in eerste instantie een enorme verarming. Je kunt je wellicht voorstellen dat er in deze ontstane situatie een hoop genialiteit en scheppingskracht nodig is om hier weer iets van te maken dat weer een verrijking wordt.
Ruud Stoop